Wees gegroet
In de museumzaal staat ze op intieme hoogte opgesteld
haar houten neus aan de puntige kant
haar mond stil
geen razernij meer om het gedode kind
dat zij in haar armen houdt
man al natuurlijk
voor haar voor eeuwig kind
de nerf die haar schouder tekent
loopt door zijn borst en doorboorde zij
en trok ze eerder die dag al haar haren uit van ellende
dan is er een spiegel geweest
of een vriendin om de hoofddoek weer te plooien
de wanhoop glad te strijken
keurig – de mensen zullen naar je kijken
Ik kijk en denk aan de eik,
zijn groeien
zijn brede kroon
zijn snijder
zijn tijd
wat er verdween: niet dit tafereel
uit de ochtendkrant
Boven me zoemt een robotcamera
alziend oog
roestige zwaarden zijn er ook